Vilvoorde kan bogen op een verleden dat nauw verbonden is met de historische evolutie van België en van Brabant in het bijzonder. Ontstaan De ligging van de stad Vilvoorde aan de Zenne, doet op zich al vermoeden dat het om een vrij oude vestiging gaat. Waarschijnlijk bestond er reeds een Nervische nederzetting, en later ook een Romeinse, op de plaats waar de heirbaan van Asse naar Elewijt de rivier doorkruiste. Vast staat dat zich aan de Zenne in de achtste eeuw een klein agrarisch centrum ontwikkelde. De plaats, villa aan de voorde, wat als "villa aan de doorwaadplaats" begrepen kan worden, gaf de stad Vilvoorde haar naam. Officieel is er voor het eerst van Vilvoorde sprake in een document uit 779 dat verwijst naar de schenking van het domein "Filfurdo" door Pepijn van Herstal aan de abdij van Chèvremont. Middeleeuwen Sinds het einde van de twaalfde eeuw begon Vilvoorde zich te ontbolsteren tot een kleine stad. Vilvoorde was de inzet van een langdurige rivaliteit tussen de hertogen van Brabant en de heren van Grimbergen. Om zich te verzekeren van de steun van de bewoners in de conflicten met het machtige graafschap Vlaanderen, verleende de Brabantse hertog in 1192 de stad een vrijheidskeure. De vrijheidskeure liet Vilvoorde toe de stad te omwallen en de ambachtelijke producten vrij te exporteren. Deze relatieve onafhankelijkheid en de rechten die men als inwoner kreeg, lokten heel wat mensen naar Vilvoorde. Vilvoorde was in de 14de eeuw een belangrijk centrum dat met Leuven en Brussel wedijverde om de belangrijkste stad van Brabant te worden. Uit die tijd dateren verschillende grote bouwwerken. De stad werd helemaal omwald en van poorten voorzien. De O.-L.-Vrouwkerk en het hertogelijk kasteel werden gebouwd. De handel en de lakennijverheid waren in volle bloei. Tegelijkertijd groeide ook het belang van de Zenne als verkeersader voor het goederenvervoer. De centrale ligging zorgde ervoor dat Vilvoorde ook militair een sleutelpositie kon innemen. In de 14de eeuw werd het een militair hoofdkwartier en een legerstandplaats, wat het tot op deze tijd gebleven is. Vilvoorde beleefde vanaf de 15de eeuw een geleidelijke achteruitgang. Een algemeen verval van de lakennijverheid in Vlaanderen, de ontvolking ten gevolge van epidemieën, godsdienstoorlogen en de sterke concurrentie van de sterkgroeiende buur Brussel vormen hiervoor de belangrijkste redenen. Langzaam maar zeker sluimerde de stad in om te verworden tot een onbelangrijk provincienest. Het kasteel viel in puin, de kerken konden niet meer onderhouden worden, de statige herenhuizen vervielen. Dit verval zou blijven aanhouden tot in de 19de eeuw, toen de stad onder de impuls van de Industriële Revolutie een snelle opgang kende. 19de eeuw Vilvoorde was een van de eerste Europese steden die genoot van de nieuwe industriële ontwikkeling van de late 19de en vroege 20ste eeuw. Vilvoorde ontwikkelde zich geleidelijk tot een belangrijk industriecentrum. De ligging op enkele km van de hoofddstad en de gemakkelijke verkeersverbindingen stimuleerden die opbloei. In 1835 werd de eerste spoorweg op het vasteland getrokken tussen Brussel en Mechelen, en werd Vilvoorde een van de eerste stopplaatsen. De Willebroekse vaart, die ca. 1830 verdiept werd, zag weldra meerdere fabrieken aan haar oevers gevestigd. Het gebied tussen de Zenne, het kanaal en de spoorweg was een uitgelezen vestigingsplaats voor nieuwe industrieën die gebruik konden maken van de unieke combinatie van verbindingswegen. In het midden van de 19de eeuw werden grote openbare werken tot stand gebracht. Maar wat overbleef van de middeleeuwse stad moest hiervoor verdwijnen. De resten van de oude wallen en poorten werden gesloopt en geëffend, de Zenne werd buiten de stad gelegd. Het begijnhof, de Pastoorstraat en de Kattestraat verdwenen en in de plaats kwamen brede lanen en pleinen. Het Hanssenspark werd aangelegd en voor de nieuwe rijken werd een nieuwe wijk gebouwd aan het station. Als bekroning werd het oude stadhuis van 1489 afgebroken en een nieuw neo-classicistisch stadhuis gebouwd. 20-21ste eeuw In de 19de eeuw had Vilvoorde nog overwegend een provinciaal karakter. De industriële expansie in de 20ste eeuw zou de stad een metamorfose doen ondergaan. De Willebroekse vaart voldeed niet meer aan de moderne scheepvaart. Zij werd van 1900 tot 1922 verbreed en verdiept tot een zeekanaal, geschikt voor schepen van 105 m lengte en 5,80 m diepgang. Vilvoorde kreeg een binnenhaven, later nog met dokken uitgebreid. De kanaalzone werd de geschiktste plaats voor de vestiging van nieuwe fabrieken. Het industriegebied is intussen nog flink uitgespreid over verscheidene zones o.a. tussen het station en de autosnelweg E10 en heeft een lengte van 6 km en een breedte van 4 km. Gas- en cokesfabrieken en elektrische centrales zorgden voor de nodige energie. Meer dan 100 bedrijven hebben zich in de industriezones gevestigd. Een grote verscheidenheid is het typische kenmerk van de Vilvoordse nijverheid. De chemische industrie, de autoassemblage en aanverwante bedrijven, de voedingsindustrie, het vervaardigen van onderhoudsprodukten en verfstoffen, centrale verwarmingsapparaten en kachels, metaalconstructie, de verwerking van buitenlandse houtsoorten en de bouwnijverheid zijn in grote mate vertegenwoordigd. De industrie verschaft werkgelegenheid aan duizenden arbeiders. De industriële expansie ging gepaard met een snelle bevolkingsaangroei. In het midden van de 19de eeuw telde Vilvoorde een 7 000-tal inwoners, in de 21ste eeuw is dit aangegroeid tot meer dan 36 000 inwoners. De economische recessie in de jaren 1970 sloeg in het sterk geïndustrialiseerde Vilvoorde erg hard toe. Verscheidene belangrijke bedrijven sloten hun deuren. Recent kende Vilvoorde nog de sluiting van de grote assemblagehal van het Franse autobedrijf Renault in 1997. Sinds het einde van de 20ste eeuw kent Vilvoorde een nieuwe bloei met de vestiging van nieuwe bedrijven die vooral op diensten gericht zijn. Ondermeer het commerciële tv-station VTM en aanverwante bedrijven kwamen zich in Vilvoorde vestigen.